Er bestaat een moment waarop een mens voelt dat de klok anders moet tikken. Voor Albert Hietink kwam dat na zijn burn-out: zijn wereld stond stil, maar ergens in de verte klonk een zacht geroffel, alsof een nieuwe richting met een houten lepel op de rand van een stoofpan tikte. Hij sprak erover op de negende verhalenvertelmiddag in Vreeland. Zijn burn-out leidde hem niet naar een seminar of zelfhulpparadijs, maar naar Bretagne en Normandië.
Het idee zette wortel in Amsterdam, waar hij een kleine bistro opende die klonk als een knipoog naar de kust: Côte Ouest. Een plek in het centrum waar de lucht ineens een tikje Bretonser werd, alsof elk gerecht een mini-getijdenwisseling veroorzaakte. Nauwelijks geopend en de stoelen nog warm van het monteren, stond daar onverwacht een gastronomische legende voor de deur: Johannes van Dam, de gevreesde, geprezen, bijna mythologische recensent van Het Parool.
Alsof het universum extra peper in de pan wilde gooien, zaten diezelfde avond ook Alberts beste vriend Jan Willem Jonker en diens vrouw Juliette aan tafel. Het drietal voelde zich getuige van een kosmisch grapje. Johannes keek rond met zijn kenmerkende rust, die tegelijk geruststellend was en tot in het merg angst aanjoeg. Er hangt iets sacramentaals in de lucht wanneer iemand als hij zijn servet vouwt.
Hoe overleef je dat?
Albert deed het tegenovergestelde van wat je van een nerveuze debutant zou verwachten. Hij verstopte zich niet achter formaliteiten of trucjes. Hij kookte eenvoudig, eerlijk en met dat Bretonse vertrouwen dat zegt: dit is wie ik ben, dit is wat ik heb meegebracht, proef maar. Geen theatrale borden, geen keukenrookgordijnen. Zijn gerechten ademde het landschap waar hij zijn ziel terugvond.
Van Dam proefde. En proefde nog eens. En ergens zag Albert een minuscule verzachting in die beroemde criticusblikken, alsof het oordeel zich even liet wiegen door de zeebries van Normandië die plots in de Amsterdamse avond hing. Het was geen triomf als fanfare, maar een knikje van erkenning, het soort kleine zegen waardoor een kok weken kan zweven.
En wanneer later die avond de glazen cider klonken tussen Albert, Jan Willem en Juliette, voelde het alsof het leven even meedeinde op het getij. Albert had het overleefd, niet door te imponeren maar door trouw te blijven aan het kompas dat hem al die kilometers had geleid.
Soms begint een nieuw leven niet met een grote sprong, maar met een appel die geperst, gefermenteerd en in een glas belandt. En met de moed om die glasheldere passie te schenken aan wie ook maar binnenloopt. Zelfs aan Johannes van Dam
Plaats een reactie